De dag begint vroeg met een goed ontbijt en het inpakken van de rugzakken. We mogen de rest van onze bagage in het guesthouse achterlaten. De Defender zetten we neer bij de luchthaven van Egilsstadir waar de lijnbus vertrekt naar Seydisfjördur. De rit van Egilsstadir naar Seydisfjördur is een hele mooie, je gaat meteen hoog over de pas en krijgt een schitterend uitzicht over het meer en de vallei waarin Egilsstadir ligt. Aan de andere kant gaat de weg slingerend naar beneden langs verschillende watervallen. In Seydisfjördur is het een gezellige drukte. Het is woensdag en op donderdag arriveert de Nörrona, de veerboot uit Denemarken. Op de camping staan dan ook veel campers, klaar voor de reis naar huis, het IJslandse avontuur zit er op.
Ons avontuur zit er nog niet op en dat zullen we weten ook vandaag. Het is zomers warm weer als we langs het fjord lopen naar het begin van het wandelpad. Iedereen moet wennen aan de volledige bepakking. Het is uiteindelijke al goed 7 km lopen met lichte stijgingen en dalingen langs enkele boerderijen en ruïnes in het fjord. Als we bij het startpunt komen, zijn we al 2 uur aan het wandelen. Het beginbordje is heel erg duidelijk en makkelijk te vinden, maar verder zien we geen enkel paaltje!! De beschrijving geeft aan dat het begin van de wandeling start met een steile klim. We volgen een schapenpad in de richting waarin wij denken dat we straks de pas kunnen oversteken. We zoeken en zoeken, maar vinden niet het juiste pad. BALEN! Robbert en Stijn willen omhoog klimmen om te kijken of het pad zich op een kam bevindt. Ik zie ze met handen en voeten én met de volle zware rugzakken een heel steil paadje omhoog klauteren en realiseer me dat dat voor mij en de andere kinderen te gevaarlijk is. Ik roep de mannen terug, ook al omdat ze vrij hoog zitten en nog steeds geen pad hebben gevonden. Deze steile klim is niet alleen zwaar, maar ook niet meer echt veilig. We zijn tenslotte op pad met vier kinderen. Mijn heupen werken ook helemaal niet mee en gaan steeds meer steken. Met pijn in ons hart besluiten we om te keren, terug naar Seydisfjördur. Het is inmiddels bloedheet, zeker door de grote inspanning die we al geleverd hebben. We zoeken verkoeling in een beekje dat bergafwaarts stroomt. Er zijn kleine poeltjes koud water en al snel hangen onze blote voeten er in. Niet lang daarna liggen er een hoop kledingstukken langs het beekje te slingeren en wordt er heerlijk gebadderd. Deze opsteker hadden we nodig! In Stijns rugzak zitten een paar biertjes voor in de hut en die laten we goed smaken. Het is inmiddels drie uur ’s middags en we moeten nog wel teruglopen naar Seydisfjördur.
Het plan is nu als volgt: Robbert belt een taxi die hem van Seydisfjördur naar Egilsstadir brengt om de Defender op te halen, vervolgens rijdt hij terug naar Seydisfjördur om ons op te halen en dan rijden we om via Bakkagerdi naar Lodmundarfjördur.
Aangekomen in Seydisfjördur bestellen we in een café 6 grote glazen cola en verdelen 3 muffins en een grote fles water. HEERLIJK!! Zelden was een glas cola zo lekker. Stijn gaat met Robbert mee en ik blijf met Julius, Felix en Isis in Seydisfjördur om meteen wat te eten en te wachten tot de andere twee terug zijn. Met zijn zessen met rugzakken passen we namelijk niet in de taxi. Als de mannen terug zijn vertrekken we naar de eerste hut. Je kunt deze hut alleen bereiken via Bakkagerdi van noord terug naar zuid, een flinke omweg. Uiteindelijk zijn we rond 21.00 uur in de hut bij Klyppstadur. Ik ben bekaf en de anderen ook. Bij elkaar hebben we bijna 6 uur met bepakking gelopen.
De route naar Bakkagerdi hebben we al vaker gedaan en deze is echt de moeite waard. Veel mensen slaan dit gedeelte over, wat ons betreft zeer onterecht. Vanaf Bakkagerdi gaan we op een F-weggetje verder. Het is nog een keer een flink stuk hobbelen en ik heb mijn grens zo langzamerhand wel bereikt; het is dat het buiten zo belachelijk mooi is. Het avondlicht in de vallei, de slingerende weggetjes door de bergen, uitzichten op de fjorden, de vele gele bloempjes, de prachtig gekleurde bergen. We zien verder helemaal niemand en het lijkt alsof je alleen op de wereld bent. Morgen moet ik zelf deze steile slingerweggetjes rijden. Hmmm, ik moet nog even wennen aan de gedachte.
De hut bij Klyppstadur is heel goed; schoon, prima uitgerust en gezellig. Vlak voor de hut liggen twee verlaten boerderijen, waarvan de bewoners van de een in 1968 en de ander in 1973 de deur voor het laatst achter zich dichttrokken. Zo ver van alles vandaan wonen, het blijft bijzonder.
Er zijn twee echtparen uit Reykjavík die dezelfde wandeling/huttentocht doen, maar dan de andere kant op. Zij doen het overigens ook met een persoon in de auto die de spullen vervoerd, omdat de steile hellingen met volle bepakking niet prettig zijn. Ondanks de moeheid spelen de kinderen toch nog een partij kaarten en wij praten met de mensen uit Reykjavík. Erg gezellig. We hebben de zolder van de hut voor ons alleen en dus is slapen geen probleem.
In Lodmundarfjördur zijn grote vogelkoloniën te vinden. Er is een eidereendenbroedgebied en de hemel is gevuld met het geluid van de wulpen en grutto’s. Op de velden bloeien talloze bloemen in geel, paars, blauw en roze (weer een paradijs op aarde). We hebben prachtig zonnig weer en lopen in korte broek rond, maar ’s avonds voel je dat het kouder is dan aan de andere kant van de bergen zien we de wolken beslag nemen van de bergtoppen. Het weer kan hier heel snel omslaan en in deze ‘deserted inlets’ kan ook de mist heel snel ‘neervallen’, zoals we in de volgende dagen zullen ervaren.